Samen in de auto
Wanneer jullie samen in de auto zitten...
Als zij rijdt:
Neemt de verkeerde afslag.
Opent haar raam.
Vraagt de weg aan een politieagent.
Komt aan op de bestemming.
Als hij rijdt:
Neemt de verkeerde afslag, ervan overtuigd dat het de goede is.
Rijdt vijf kilometer door de middle of nowhere, nog steeds denkend dat hij goed rijdt.
Rijdt nog een extra vijf kilometer door, voor het geval dat.
Draait eindelijk zijn raampje omlaag voor wat frisse lucht.
Stopt bij een tankstation.
Koopt, drie hotdogs, een frisdrank en wat zoutjes.
Vraagt de persoon achter de kassa hoe hij weer terug moet rijden naar de snelweg.
Stapt weer in zijn auto.
Lacht om het idee om op een kaart te kijken en rijdt weg van het tankstation.
Rijdt over een zandweg zonder straatverlichting volhoudend dat dit de weg terug is omdat de man van het tankstation zei dat het zo was.
Bijna een ree aangereden.
Vervloekt de nacht.
Vervloekt jou.
Vervloekt het frisdrankje.
Rijdt en speelt met de autoradio.
Scheld je uit omdat je weer voorstelt om de kaart te gebruiken.
Geeft toe dat hij toch niet naar de verjaardag van jouw zus wilde gaan.
Hij haat jouw zus.
Sinds zij hem een verderfelijke wezel noemde.
Hij moest verderfelijk opzoeken.
Hij kon geen woordenboek vinden.
Hij had eindelijk een woordenboek gevonden.
Hij kon verderfelijk niet spellen.
Ziedend over de herinnering.
Maar jij lacht van binnen.
Maar natuurlijk zijn jullie nog steeds verdwaald.